Bizar, zoals ik als 70-plusser (wat heet: ik ben al midden 70, richting 80!) nog tot inzichten kom waardoor ik me realiseer dat ik in veel van mijn observaties uit mijn jeugd, gewoon gelijk blijk te hebben! Tenminste gelijk in zoverre ik thuis persoonlijke betrokkenheid heb gemist en daarover wel mijn ‘beklag deed’ in mijn dagboeken en soms aan vriendinnen. Maar ik dacht altijd dat dit aan mezelf lag en dat ik het niet ‘verdiende’ …
Als ik ergens spijt van heb, dan is het dat ik de merkwaardige interacties binnen ons gezin nooit eerder als afgedaan heb kunnen beschouwen. Ik bleef maar zoeken hoe ik het beter kon doen om een warme betrokkenheid thuis te kunnen ‘verdienen’. Ik begreep niet hoe ik dat dan moest doen. Mij pogingen daartoe liepen vaak uit op teleurstellingen en misverstanden. Maar: het is er eenvoudig niet – dat wordt mij nu pas echt duidelijk – en zal er ook nooit komen.
Met het overlijden van mijn zus, eind december, is onze familie als los zand uit elkaar gevallen. Mijn zus bleek achteraf het cement waardoor er nog op gezette tijden enige familieband werd warm gehouden. Ik heb veel over de belangrijke rol die mijn zus bij mijn ontwikkeling speelde, geschreven. Maar dat haar rol als ‘mensen-mens’ zo groot en cruciaal was, heb ik me nooit gerealiseerd.
Eigenlijk probeerde ik tot voor kort nog steeds om het erbij mogen horen te verdienen door mij passend te gedragen. En wat was dan passend: niet teveel zeuren, het niet over persoonlijke twijfels hebben (zeker niet over mijn autisme!) en vooral zorgvuldig omgaan met de brokjes vriendelijkheid die zo nu & dan langs kwamen.
Mijn hoogbejaarde zwager heeft het deze periode heel zwaar, hij ontwikkelt in tamelijk hoog tempo dementie. Hij verandert daardoor onder andere sterk van karakter en zijn minder sympathieke kanten komen boven drijven. Dat is iets wat maakt dat het moed en energie vraagt om hem te bezoeken. De geografische afstand tot waar hij woont, maakt dat ook erg moeilijk te organiseren. Maar goed, dat vraagt passende planning en voor mij het onderdrukken van de ambivalente balans tussen eigen belang en moreel kompas. Is dat voor iemand met autisme lastiger, vraag ik mij af. Ik kan daar alleen ‘iets’ (= gezelschap) brengen en moet erg koersen op intuïtie omdat wederkerigheid in het contact totaal ontbreekt. En dat vraagt ook veel aandacht en energie, waardoor ik bepaalde ‘dingen’ die ik op dat moment waarneem en waarop ik vind dat er actie op zou moeten komen, vergeet en me dat pas realiseer als ik weer thuis ben. Je wilt niet weten hoeveel energie, verkramping en (nacht-)rust zoiets van mij vraagt. Gelukkig heb ik vrienden die mij dan een eenvoudige handreiking doen waardoor ik ineens wel weet wat ik wil (in dit geval: erheen gaan). Zelf kom ik daar dan domweg niet uit.
Omdat ik vroeger bij hem en mijn zus heel veel warmte, wederzijds begrip en gastvrijheid heb ervaren, voel ik dat ook als een ‘schuld’ – zeker nu het met hem (waarschijnlijk alleen maar) minder gaat.
Wat mij enorm pijnlijk treft, is dat de nu overblijvende familieleden uitsluitend contact blijken te willen hebben over bepaalde zakelijke aangelegenheden. De emoties die loskomen rond deze zorgen en onzekerheid, maar ook rondom de morele verplichting (die ik voel) om contact te houden, zijn absoluut onbespreekbaar gebleken. Zo krijg ik op een terugkoppeling die ik schreef na het bezoek dat ik dus bracht aan onze verwarde zwager, geen enkele reactie. En dan breng ik het helemaal niet op om nog iets te melden dat ik later nog bedacht… Wij wisselen niet uit, bespreken niets maar geven hooguit kennis van gebeurtenissen … ik vind dat te gek voor woorden! Een team zijn wij niet en het zo toch zo mooi zijn als we in deze levensfase om onze zwager heen zouden staan.
Als ik zeg dat ik mijn zus mis, wordt dat gemis vertaald in ‘dat begrijp ik. Je deed haar ook zoveel na en dat kan nu niet meer‘. Die reactie kwetste mij diep. Iets met ooit eens iets gehoord over autisme en kopieergedrag. En dat ik ‘eerlijk als ik ben’ misschien wel eens iets daarover heb laten vallen; volgens mij trouwens uitsluitend bij mijn zus. Misschien hebben zij het er onderling over gehad, maar met mij: niemand! Niemand wilde ook met mij over mijn autisme en wat dat bij hen voor herkenning gaf, praten. Dat er herkenning was, is door enkele familieleden wel eens gezegd. En dat de relatie met mijn zus wel dieper ging dan alleen als gedragsvoorbeeld, is kennelijk aan die mensen ontgaan. Word ik met mijn kwaliteiten eigenlijk wel gezien? Nee, kennelijk niet.
Maar goed. Wat ik met deze blog wil uitleggen, is dat de groeven die tijdens je jeugd ontstaan zijn, een leven lang blijven. En dat ik me realiseer dat de verwoede pogingen die ik deed om bij mijn familie in het gevlei te komen, klaarblijkelijk nooit gelukt zijn en dat ik altijd dacht dat ik daar de oorzaak van was. Het is altijd al zo geweest: er was en is nooit enige belangstelling voor elkaar, zelfs niet in heftige tijden.
Ik zie nu dat ook mijn familieleden behept zijn met ‘streepjes’.
De herhaalde confrontatie met een kil en kaal contact is heel heftig en teleurstellend, maar geeft ook rust omdat ik me nu pas realiseer dat dit er gewoon niet is en ik dat niet kan veranderen.
Toevallig stond er vandaag een fantastische spreuk van Helen Mirren op de scheurkalender van Omdenken die ik jullie niet wil onthouden: