Mijn vertrekpunt in deze pagina is mijn persoonlijke ontwikkeling vanaf mijn vroege jeugd. Het gaat hier niet over een fysiek of geografisch vertrekpunt. Waar ik geboren ben, gezinssamenstelling en gevolgde opleidingen e.d. komen aan de orde op de pagina over ‘wie ik ben‘.
Kindertijd
Zonder dat ik wist dat ik autisme had, ben ik mijn jeugd doorgekomen als een kind dat vaak druk, aandachttrekkerig maar ook verlegen gevonden werd. In de straat waarin ik woonde, ging ik wel om met buurmeisjes, maar ik voelde me er nooit echt bijhoren. Als er weer eens iets gebeurde waar ik verdrietig om werd (dat ze me buitensloten o.i.d.) vroeg ik mijn moeder om hulp. Maar die leerde me dat die meisjes onaardig waren; nooit lag het aan mij. Veel weerstand en mensenkennis ontwikkelde ik op die manier niet.
Thuis zocht ik vaak het gezelschap van mijn jongste broer die lekker piano kon spelen. Ik ging daar dan vaak bij zitten luisteren of meetikken met het ritme (wat niet altijd gewaardeerd werd..). Of ik zocht heel vaak erkenning en bevestiging bij mijn oudste zus, die 9 jaar ouder was.
Ik leefde, al dan niet bewust, met de overtuiging dat ik minder was dan anderen. Niet, zoals je vaak hoort, dat ik ‘anders’ was. Dit werkte sterk door in alle facetten van mijn leven: op school, in de buurt, in de winkel, op de sportvereniging. Een soort sluimerende ondertoon waarvan ik eerst niet eens doorhad dat dit niet goed was.
Mijn streven naar bevestiging werd vaak negatief uitgelegd als: ‘jij wilt er ook altijd bij horen’ of ‘jij wilt altijd maar bevestiging/aandacht’. Ja, dat klopte dus!
Al op de lagere school was ik erg onzeker. Ik durfde in de klas niet mijn neus te snuiten omdat dit geluid zou maken. Ook zocht ik bij voorkeur contact met meisjes uit mijn klas van wie ik de indruk had dat die ‘makkelijk bereikbaar’ waren omdat ze in mijn ogen minder populair waren. Kinderen met wie ik liever contact had, leken slimmer, kwamen uit ‘betere’ gezinnen (dacht ik) en waren populairder. Toen al beeldde ik mij in dat, als ik netzo deed als een van de populaire meisjes, ik ook populair zou worden.
Aan het einde van de toen 7-jarige lagere school kreeg ik het advies om naar de huishoudschool te gaan. Mijn ouders waren het daar niet mee eens en zorgden ervoor dat ik naar een particuliere meisjesulo (nu: MAVO) met huiswerkbegeleiding kon. Gelukkig konden mijn ouders dat toen betalen. Ook daar kwam ik pas aan het eind van die 4 jarige opleiding moeizaam op gang. Echte vriendschappen ontwikkelde ik daar niet; ik ging wel om met een paar klasgenootjes maar echte vriendinnen werden dat niet.
Na de ULO ging ik naar de Kweekschool. Aanvankelijk wilde ik naar de HBS (een soort VWO), maar mijn ouders vonden het verstandiger om dan een beroepsopleiding te gaan doen, dan had ik een ‘papiertje’.
Puberteit
De Kweekschool was een gemengde school, d.w.z. jongens en meisjes. Al gauw leerde ik daar mijn oudste vriendin kennen. Toevallig wonen wij nu, na ruim 40 jaar elk in een ander deel van Nederland gewoond te hebben, ook weer bij elkaar in de buurt. We hebben nog steeds een hechte vriendschap. Samen deelden wij onze puberale verliefdheden, meestal op dezelfde jongen, dat gaf een band want het werd nooit wat met die jongens.
Ik had mij in die tijd ontwikkeld tot een scherp formulerende en verbaal krachtige leerling. Daardoor werd ik ook al snel gevraagd voor een plek in de klassenvertegenwoordiging. Ik deed dat omdat ik dacht daar een duidelijke positie mee te verwerven, maar verder kon ik er niks mee. Ik wist absoluut niet wat er van mij verwacht werd, daardoor werd ik weer onzeker en viel terug in een soort lethargie. Dat was dus geen succes. Zoiets zou mij in mijn leven nog veel vaker overkomen: mijn woorden en presentatie zijn vaak enkele maten te groot voor mijn zelfbeeld en zelfrespect. Dat matchte niet en ik kon meestal mijn rol daarin niet vinden en verbleekte als sneeuw voor de zon.
Negatief zelfbeeld
Tijdens de schoolperiode voelde ik mij onbegrepen en had ik een negatief zelfbeeld. Ik voelde mij vaak mislukt doordat mijn contacten niet liepen zoals ik dat hoopte of verwachtte.
In die tijd had ik ook geregeld nachtmerries die allemaal als thema hadden dat ik dood moest als straf. Deze nachtelijke ellende duurde trouwens totdat ik mijn autismediagnose kreeg, dus tot mijn 60e jaar ongeveer. Ik gilde dan de hele boel bijelkaar …
Rond mijn 16e/17e jaar heeft mijn oudste zus er bij mijn ouders op aangedrongen dat ik psychologische hulp zou krijgen. Uiteindelijk heb ik ruim 2 jaar wekelijks gesprekken gevoerd met een psychiater, die min of meer psycho-analytisch te werk ging. Aanvankelijk hielp dat wel, maar vooral op het niveau van begrip ontvangen en wat inzicht in de relatie met mijn vader. Tijdens het laatste gesprek kreeg ik te horen dat de therapie per direct moest worden afgesloten omdat ik verhuisplannen had. Ik had een baan gevonden in de Randstad en zou dus gaan verhuizen. Dan had het verder maken van therapie-afspraken volgens de therapeut ook geen zin meer. Tja …
De Randstad – nieuwe relaties leggen
In het Westen vond ik een leuke baan als psychologisch assistente en ging ik dus ‘op kamers’, zoals dat heette. De baan was – vooral de eerste jaren – erg leuk. Ik doorliep de opleiding tot psychologisch assistent NIP en vond vooral het testen, observeren en schrijven van rapporten en jaarverslagen (beetje statistiek) heel leuk. Maar verder voelde ik mij, ondanks dat ik ook in die periode wel enkele vriendschappen ‘voor het leven’ vond, erg eenzaam. Ik zocht verder contacten via o.a. een roeivereniging (kwam daar ook weer snel in het bestuur!), maar zodra het om feesten en intuïtief gedrag ging, ging het mis. Toen ervaarde ik ook dat ik in relaties met jongens mij een vreemde in de mist voelde. Ik wist nooit hoe ik me buiten gerichte gesprekken om in sociale situaties moest gedragen. Dat was voor mij reden om opnieuw hulp te zoeken bij een psychotherapeut. Ik vond deze bij een psychiater in de vorm van gedragstherapie. Ik werd daar echter niet wijzer van, had het gevoel met kunstjes door mijn sociale leven te moeten stappen. Totdat deze psychotherapeut mij adviseerde om een groepstherapeut te zoeken. Die vond ik en binnen die groep voelde ik mij geregeld een ‘lege huls’. Hetgeen voor de betreffende groepstherapeut (ook een psychiater) aanleiding was om mij uit te nodigen bij hem in psycho-analyse te gaan. Hij was een klassiek psycho-analyticus. Dat heb ik gedurende ruim 5 jaar 5 keer per week gedaan (tijdens mijn gehele studie psychologie zo ongeveer).
Carrièrestap – van baan naar studie
Intussen was ik al twee banen verder, waarvan de laatste die was van secretaresse van een hoogleraar methodologie en statistiek bij de subfaculteit Pychologie in Leiden. In die periode vatte ik het plan op om zelf psychologie te gaan studeren. Ik kreeg toegang tot de universiteit via een zgn. ‘coloquium doctum’ (een toelatingsexamen voor mensen die niet de vereiste vooropleiding, zoals v.w.o., hadden).
Toen ik met die studie begon, begon ik toevallig ook met de psycho-analyse. Mooie combinatie! Daarbij had ik allerlei kleine en grotere banen om wat extra inkomsten te krijgen (naast mijn studiebeurs).
Studeren en een een leuke baan, maar niet lekker in mijn vel
Wat bleef, waren de nachtmerries, mijn negatieve zelfbeeld, was vaak depressief omdat ik ‘het’ maar niet voor elkaar kreeg. Ondertussen nam ik wel weer (zonder succes) deel aan het subfaculteitsbestuur e.d. De combinatie psycho-analyse en studie maakte wel dat ik al tijdens mijn studie – eigenlijk wilde ik mensen leren begrijpen en hulpverlener worden – dat ik het beste tot mijn recht zou komen als onderzoeker i.p.v. therapeut. Zo ben ik de onderzoekerswereld ingestroomd als student-assistent bij het Kernonderzoeksprogramma ‘Sociale epidemiologie van suïcidaal gedrag’. Daar kon ik ook mijn afstudeerscriptie schrijven. Het bizarre was dat ik me dus als onderzoeker bezig hield met suïcidaal gedrag terwijl ik zelf ook geregeld nadacht over zelfdoding maar er nooit echt werk van had gemaakt.
Na mijn studie heb ik enkele jaren gewerkt als coördinator van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Psychotherapeutische Gemeenschappen (SWOPG). Daar leerde ik de toenmalig hoofdinspecteur voor de GGZ kennen die toen in de begeleidingscommissie van dat project zat. Ook leerde ik Lenie kennen, mijn vriendin die veel later, na mijn autismediagnose, ook heeft meegewerkt aan een dvd over autisme. Via deze hoofdinspecteur ben ik toen gaan werken bij de Geneeskundige Hoofdinspectie voor de Geestelijke Gezondheidszorg (GHIGV). Daar ben ik zo’n 20 jaar gebleven. Deze inspectie ging later op in de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). In die periode ben ik – op advies van die hoofdinspecteur – gepromoveerd op een onderzoek dat ik in die periode voor de inspectie heb uitgevoerd (zie verder bij publicaties).
Eenzaamheid
Ik leerde in deze periode een aantal erg leuke mensen kennen, en met de meeste van hen ben ik nog steeds goed bevriend! Maar toch … naast dit succesverhaal bleef de ondertoon van eenzaamheid, mislukking en vooral ook missen van aansluiting in spontane sociale situaties. Op feesten raakte ik mezelf kwijt als ik geen foto’s kon maken en ging ik meestal gedesillusioneerd en gefrustreerd naar huis. En dat terwijl anderen hun (huidige) partner leerden kennen en later als setje door het leven gingen, bleef ik alleen. Waarom toch? Wil niemand mij? Dat soort vragen bleven mij beheersen.
Het inzicht van mijn zus!
Totdat mijn zus (ja, alweer!), na een scene in de familie, met mij de mogelijkheid van autisme besprak. Ik ben toen met haar naar een symposium gegaan waar een ervaringsdeskundige sprak. Daar vond ik zoveel herkenning dat ik vervolgens zelf contact heb gezocht met een ‘grote naam’ in de autismewereld, prof. Ina van Berckelaer, toen nog net hoogleraar in Leiden, en zij raadde mij aan om me te laten verwijzen naar het Centrum Autisme in Leiden. En toen viel het kwartje!
Ik ben mijn zus nog steeds heel dankbaar: zij had de kwaliteiten om ‘mensen’ in te schatten intussen – nadat zij al een gezin met kleine kinderen had en een echtgenoot die de huiselijke randvoorwaarden voor zijn rekening kon en wilde nemen – zich gekwalificeerd als orthopedagoog-GZ psycholoog. Daar heb ik dus ook geluk mee gehad… Zonder haar was ik nooit verder gekomen dan een neurotisch, angstig en somber door het leven tobbend persoon gebleven.
Mijn nachtmerries waren weg vanaf het moment dat mij duidelijk werd wat er aan de hand was. Hoewel mijn huisarts aanvankelijk niet aan een verwijzing wilde meewerken, heeft hij de door mijzelf opgestelde verwijsbrief wel ondertekend en daarna kwam ik in de molen.
Verder na de diagnose autisme
In mijn eerste blog vertel ik meer over de behandelingen die ik vervolgens heb gehad (van psycho-educatie, via individuele psychotherapie tot cognitieve gedragstherapie), met nadruk op de cognitieve gedragstherapie. Op dit moment heb ik geen begeleiding, maar ‘schrijf mezelf uit‘ via deze website!
Ook als therapie.