Leven met lef?

Ook deze blog gaat over iets dat ik nauwelijks in alle openheid durf te delen. Een blog van Tistje over een onderzoek naar autisme en depressie heeft me over de drempel geholpen: het is een item! Misschien moet ik de stoute schoenen dus toch maar aantrekken en met lef mijn werkelijke stemming niet meer camoufleren: ik voel me depressief. Maar: ik zal er (weer) mee moeten dealen! En hoe ik dat ga proberen, beschrijf ik ook in deze blog. Eerst de put.

Ik voel me net zoals ik mij in mijn studietijd voelde: nergens bijhoren, nutteloos zijn en een zinloos bestaan lijden. Alleen wist ik toen nog niet van mijn autisme. Elke dag voer ik mijn innerlijke strijd met ‘selftalk’ over de dingen die ik allemaal doe en bereikt heb. Ja, ik doe inderdaad veel, misschien wel heel veel, voor de autismewereld. Ik mag ook best trots zijn op de opleidingen en carrière die ik toch wel zelf voor elkaar heb gekregen. Die peptalk voer ik omdat ik er niet in wil blijven hangen, want de klok tikt verder en ik doe mijzelf geweld aan door zo te blijven malen. Ben ook bang om mezelf weer in de enge ziekten te tobben.

Maar … ik voel mij als mens vaak mislukt: ik hoor helemaal nergens bij. Niet bij iemand en niet bij een groep, soort of club. Of, ‘ervaar’ ik dat ik nergens bij hoor en is dit iets dat tussen mijn oren zit? Welke normen horen bij het ‘erbij horen’? Hoe doen anderen dat dan? Gaan die er gewoon vanuit dat ze inclusief zijn? Ik heb geen enkel houvast op dat punt en blijf naar bevestiging zoeken. In deze voor velen vakantietijd is alles van elastiek. Mijn vrijwilligerswerk ligt stil, ik ben nu nergens nodig. Ik lijk ook nergens welkom: als ik probeer om een afspraak in Leiden te maken sta ik achteraan in de rij. Maar ik ben ook initiatiefloos: ook hier in de buurt kan ik wel afspraken in gang zetten. Dat doe ik ook niet. Ik heb de neiging om me te verschuilen: elk contact met een ander herbergt een risico op falen of afwijzing.

De laatste maanden slaap ik slecht, soms zelfs heel slecht en dan lig ik gewoon de hele nacht wakker. Ik lig dan niet eens te piekeren maar ben wel de hele nacht ‘bezig’ met van alles en nog wat. Dingen die ik nog moet doen of gedaan heb, mensen met wie ik een afspraak moet of wil maken (of niet wil maken), mensen met wie ik graag een afspraak wil maar bij wie ik op een wachtlijst sta omdat er een plaatsje vrij moet komen (dat voelt alsof ik de restjes krijg). Of over de tuin, mijn pas gestorven kat Baloe, over wat ik niet (op tijd) heb gezien toen hij ziek werd. Over het ontwerp van mijn tuin die op de schop gaat… zo kan ik nog wel lang doorgaan.

Het is slopend, dat slechte slapen. Ik voel ook dat mijn (levens-)energie heel langzaam leeg loopt. En, ja inderdaad denk ik wel eens over er een eind aan maken, maar ik verwacht niet dat ik dat werkelijk zal doen. Daarvoor wil ik er te graag bij blijven horen – hoe paradoxaal is dat!

Van de week had ik het met iemand over mijn angst om (weer) ziek te worden en dat ik de bijbehorende enge onzekerheden vóór wil zijn. Daarop kreeg ik de eenvoudige reactie dat ik dan lid moest worden van de vereniging voor vrijwillige euthanasie. Waarop ik zei dat dit weliswaar een oplossing was, maar niet het onderwerp dat ik aan wilde snijden. Daar bleef het bij in dat gesprek. Ik voel me vaak zo ontheemd: wat en hoe moet je doen om verbinding te ervaren? Wanneer heb je dat? Hoe weet je dat? Ik word er soms gek van.

Ik heb geprobeerd om weer psychotherapeutische hulp te krijgen bij deze (levens-)fase, maar dat lukt me maar niet. Ik zal wel te oud zijn met mijn bijna 74 jaar, daar valt geen eer meer aan te behalen… (over brak hout gesproken). Maar ik heb nog zoveel potentie (denk ik). Ik heb best veel te bieden maar ik ervaar niet dat iemand dat ziet of nodig heeft. Behalve in werkomgevingen: als die weer ‘op stoom’ komen dan gaat het vast weer beter. Over mijn functioneren daar ben ik door de bank genomen, wel tevreden. Maar het zwaartepunt van het leven zou, zeker gezien mijn leeftijd, toch in het persoonlijke moeten liggen? Daar ligt zo langzamerhand toch mijn perspectief?

Tegenover mijn familie en goede vrienden laat ik mij ook niet zien. Soms belt er wel eens iemand op een onverwacht moment; ik voel me dan overvallen en kruip onmiddellijk als een slak in mijn huisje. Weet niet hoe snel ik mijn negatieve gevoelens moet verstoppen achter een smile en vraag al snel naar de situatie bij de beller. Wat anders is dan vroeger, is wel dat ik dat direct voel gebeuren. En dat ik dat helemaal niet wil; ik laat me eigenlijk veel liever zien in de hoop dat ik een warme reactie krijg. Maar daarvoor heb ik niet het lef, ik wil niet falen of terugvallen in de klaagmodus want dan moet ik mijn ‘gelijkwaardige’ positie weer terug zien te veroveren door iets positiefs te doen of te zeggen. En zo’n warme reactie moet ik niet van mijn familie verwachten; althans niet in het onmiddellijke directe contact, want dan word ik gelijk gecorrigeerd met het ‘half volle glas’. Wel heb ik binnen mijn familie steun gekregen bij het vinden van hulp en diagnostiek. Ik heb al veel over de belangrijke rol van mijn zus daarbij geschreven.

Terugkomend op mijn opmerking in het begin, nl. dat ik vroeger, bij mijn kennelijk overmatige behoefte aan bevestiging en om erbij te horen, nog niet ‘van mijn autisme wist’, doemen er nu weer nieuwe vragen bij mij op. Is mijn autisme de verklaring voor mijn getob en gevoelens van ‘er niet bij horen’? Of heb ik de neiging om autisme als ‘excuus’ daarvoor te vinden, het dan dus maar te moeten accepteren en van mijn omgeving daarvoor begrip te verlangen? Dat wil ik ook weer niet: ik heb nog steeds de – misschien wel volkomen misplaatste – illusie dat ik op dat punt nog kan veranderen. Ik haal de zegeltjes-aanpak van mijn CGT-therapeut weer van stal. De ‘driehoekjes’ met de gedachtegang van de Stoa: laat los wat je niet kunt veranderen (zoals het onvermijdelijke ouder worden en onder ogen moeten zien dat mijn positie en perspectief in de maatschappij daardoor verandert). Ik grijp daarvoor weer terug op mijn eerdere psychotherapie (uitgedaagd door het feit dat ik nu geen begeleiding meer kan krijgen, zie boven). Dan moet ik het immers wel zelf oplossen?

Ik begin met wat maakt dat de ‘gifzin’ “zie je wel dat ik er niet bij hoor” toch nog eens aan de stoïcijnse driehoekjes onderworpen moet worden. Waaruit blijkt dat ik ‘er’ niet bijhoor? Heb ik dat gecheckt? Verlopen de gebeurtenissen bij mij niet gewoon op dezelfde manier als dat deze bij anderen ook gebeuren? Soms zijn mensen domweg niet vriendelijk, belangstellend of op mij gericht. Dat gebeurt iedereen. Waarom stel ik daar van die enorm hoge eisen aan? Ik ben een vluchter. Ik loop liever weg van die vermeende afwijzingen dan dat ik ze naast me neerleg en gewoon verder ga op mijn pad. Voorbeeld: na mijn ‘coming out’ werd er onvriendelijk gereageerd binnen een sportclubje. Deze vrouwen ontloop ik nu maximaal, probeer elke confrontatie te ontlopen door zelfs mijn boodschappen in een ander dorp te doen! Dat gaat natuurlijk veel te ver! Maar toch … Ik weet niet hoe ik me moet gedragen als ik ze (of een van hen) tegenkom. Rationeel wel, maar ik ontloop ze. Ja, daarmee bevestig ik zelf dat ik daar dus niet bij hoor. Waar ik op hoop, en dat gebeurt niet (tot nu toe), is dat er iemand uit de omgeving van die sportclub eens aan mij vraagt wat er eigenlijk gebeurd is. Dan kan ik dat haarfijn uitleggen, inclusief toelichting op mijn autisme. Maar niemand neemt die moeite. Dus hoor ik er niet bij … toch? En in deze (negatieve) spiraal onttrek ik mij intussen van veel meer activiteiten binnen dat wereldje.. Hoe zouden anderen dat doen?

In hoeverre is het mechanisme van de ‘self fulfilling prophecy’ leidend in mijn negatieve spiraal? Ik ben alleen gebleven. Dat doet mij zeer. Ik heb dat nooit kunnen accepteren en ik denk dat dit door mijn autisme komt. Of heeft dat er geen bal mee te maken en komt het door mijn angst voor afwijzing? Ik vlucht al op het moment dat zich de kans op afkeuring, afwijzing of zelfs milde kritiek voordoet. Ik ben zo onzeker over mijzelf dat mijn negatieve zelfbeeld al wordt bevestigd zodra ik iets ruik van niet perfect… Ik zit zo in mezelf verstrikt dat ik nauwelijks (mentale) ruimte heb voor iets anders dan mezelf of mijn autisme. Ook dat vind ik een vreselijke constatering. Waar ik wel van overtuigd ben, is dat de continue afwijzing vroeger, van mijn behoefte aan bevestiging en erbij willen horen, wél met mijn autisme te maken heeft. Ik miste (en mis) de antennes voor hoe ‘het’ gaat, wat de sociale regels zijn en wanneer er van deze regels kan en mag worden afgeweken. Maar ik beleef het web waar ik in zit, als een stelsel van elastiek. Zelfs een spin vindt dat niet fijn, toch? Of zou hij dat juist flexibel noemen, een teken van veerkracht? Zo kun je het óók bekijken.

Achteraf bekeken heb ik als overlevingsstrategie een ontwijkend gedrag aangeleerd waarmee ik het maken van (sociale) fouten probeer te voorkomen. Nu leg ik dat negatief uit als vluchtgedrag, maar misschien is dat niet echt rechtvaardig tegenover mezelf. Ik stel waanzinnig hoge eisen aan mezelf: ik mag geen fouten maken. Of dit nu over sociale gebeurtenissen gaat of over een mailwisseling, reactie op een post op sociale media of noem maar op. Alleen zonder fouten ben ik veilig. Oeps…

En ik projecteer de eisen die ik aan mezelf stel, ook op anderen. Dan mogen zij die fouten óók niet maken. Want ik leg ze uit als een afwijzing van mij als persoon. Krom toch? Maar waar vind ik handvatten voor een nieuw kader? Vroeger al werd mij vaak gezegd dat ik kritiek niet zo op mijn persoon moest betrekken: meestal is kritiek gericht op inhoud en niet op jou als mens. Hoe waar is dat!

Goed, ik ga weer terug naar de schoolbank van de CGT-therapie. En probeer de dagelijkse training met zegeltjes en driehoekjes weer op te pakken. Mijn problemen zijn bovendien niet absoluut en alleen op mij van toepassing: veel, heel veel ervan, deel ik met andere mensen. Dus zo uniek ben ik nou ook weer niet. Laat ik de absoluut hoge eisen, die ik aan mijn prestaties en positie in de wereld stel, maar eens gaan relativeren. Ik ben gewoon één van iedereen, bij wie het leven gewoon een kwestie is van vallen en weer opstaan. In die gedachte word ik o.a. nu ook gesterkt door tegenslagen die sommige deelnemers van de Olympische Spelen te verwerken kregen: bijvoorbeeld dat corona notabene het moment bepaalt waarop je sportcarrière eindigt….

Ik ben er nog niet klaar mee, maar ik blijf ervoor gaan. Al kost het (heel) veel moeite, maar misschien word ik ooit nog eens gewoon tevreden met mezelf… wordt vervolg in een komende blog.


Terug naar blogs