Onlangs werd ik uitgenodigd bij het NVA Ouderenproject Amsterdam – Alkmaar om over ‘Laat leren leven met autisme’ te spreken. Zoals tegenwoordig haast gebruikelijk gebeurde dat via Zoom. Een van de vragen die daar werden gesteld, bleef bij mij hangen omdat ik er op dat moment geen volledig antwoord op kon geven, en dat probeer ik nu goed te maken.
Ik vertelde daar over mijn behoefte aan actieve belangstelling en betrokkenheid vanuit mijn omgeving om de kans te krijgen mijn autisme aan de ander uit te kunnen leggen. De vraag die daarop volgde was of ik zelf ook dergelijke belangstelling voor anderen heb. ‘Ja en nee’ was mijn reactie. Ik heb en toon belangstelling, maar dat gaat vaak heel rationeel, het is een cognitief gebeuren. En dat ga ik hier toelichten.
Vooral vroeger werd ik altijd geprezen om mijn attentheid; vooral mijn ouders vonden het prachtig dat ik altijd aan ieder’s verjaardagen, gebeurtenissen en verdere wel & wee dacht. Dat neemt nu, met de jaren denk ik, geleidelijk iets af.
Mijn valkuil was (en is) dat ik van anderen ook actieve betrokkenheid vraag over mijn ervaringen en dat valt tegen… Geregeld heb ik het daar wel over met mensen uit mijn omgeving en dan krijg ik de reactie dat ik die dingen toch ook wel zelf kan vertellen als ik daar zo’n behoefte aan heb? Dat vind ik moeilijk. Ik heb niet echt scherp waarom dat zo is, maar het heeft te maken met mijn behoefte om te zien dat de ander actief belangstelling voor mij toont. Dat ik merk dat ik de moeite waard ben, dus.
Ik pleeg de ander gedegen ‘uit te vragen’ over gebeurtenissen en ervaringen uit zijn/haar leven. Zelfs zeer persoonlijke en delicate ervaringen kan ik benaderen alsof ze een studieobject voor me zijn. En dat wordt niet altijd op prijs gesteld. Dat begrijp ik dan ook wel weer.
Maar hoe stem je optimaal af op de beleving van de ander? En hoe kan de ander dat bij mij doen? Daar wringt zich de grote autistische valkuil van het gebrek aan emotionele wederkerigheid: het ontbreken van juist afgestelde antennes voor waar je het wel en waar niet over hebt, wat je intuïtief in- en aan moet voelen om te laten rusten en wat niet.
Het is alsof woorden de ondertiteling zijn van een ‘emotionele’ laag: verbinding maak je met een combinatie van woorden en emotie, maar in mijn geval staan beide relatief los van elkaar. En, ik denk dat de emotionele verbinding nu net het cement is waardoor verbondenheid gekenmerkt zou moeten zijn. Dat cement moet ik er zelf bij bedenken. En dat is waardoor ik woorden nodig heb om wederkerigheid in het contact te ervaren. En waardoor dit telkens weer bevestigd moet worden. Misschien is het duidelijker te verwoorden als het de taal van de emotie wel te kunnen verstaan en ervaren, maar niet in staat zijn om hem te kunnen spreken en erop te reageren?
Het antwoord op de vraag is dus nog steeds ‘ja en nee’. Ik voldoe niet aan mijn eigen normen voor aandacht hebben voor de ander. De ander ook niet aan de mijne. Ik hoop op warme betrokkenheid en ik bied rationele betrokkenheid, om het maar even scherp te stellen. Beide geven aan dat de een betrokken is op de ander, als is de vorm waarin dat gebeurt heel verschillend. Maar wel oprecht!
De vraag is of dat erg is? Ook weer ja en nee. Ik heb behoefte aan emotionele intimiteit, ik zie het bij anderen maar kan er zelf niet mee omgaan. Maar ik heb nu wel door hoe het bij mij werkt!
Ik moet ermee leren leven, het is een inzicht waar ik niet blij van word maar waar ik ook weinig aan kan veranderen zonder weer rationeel te beredeneren hoe ik dit aan moet pakken.
Voor wie belangstelling heeft: hier de volledige presentatie.