Woorden …
Al tijdens mijn studie psychologie heb ik een hoogleraar benaderd omdat ik het idee had om te gaan promoveren op de vraag: wat verandert er in het gedachtepatroon van iemand na een geslaagde psychotherapie? Ik was ervan overtuigd dat er in het denken van iemand die professionele hulp zoekt voor psychische problemen, iets moet zijn veranderd na een geslaagde psychotherapie. Dat plan om op dit onderwerp te promoveren, kon niet worden uitgevoerd omdat het denken niet aan een methodologische studie-opzet kon worden onderworpen: hoe ‘meet’ je het denken en hoe organiseer je een juiste controlegroep?
In mijn eerste baan na mijn afstuderen, werkte ik als onderzoeker bij een follow-up project waarbij de behandeling in psychotherapeutische gemeenschappen werd geëvalueerd. Voor een interne presentatie daar heb ik met plezier gebruik gemaakt van het boekje: ‘Language in Thought & Action’ van S.I. Hayakawa uit 1978 (4e editie). Deze Hayakawa was een Peter Vermeulen avant la lettre: ook hij wees al op het belang van onder andere contextinformatie bij de interpretatie van denken, taal en woordbetekenis. De auteur gaf aan dat er verschil is tussen de ‘echte’ betekenis van een begrip en de ‘context-afhankelijke’ betekenis. Het verschil tussen de zogenaamde denotatieve (letterlijke) betekenis en de connotatieve betekenis. Het begrip ’tafel’ verwijst voor iedereen naar eenzelfde ding: een blad dat gedragen wordt door poten. Het begrip ‘depressief’ verwijst echter naar iets dat absoluut niet voor iedereen hetzelfde betekent. Niet bij mensen die wel respectievelijk niet depressief zijn (of geweest zijn), maar ook binnen deze groepen varieert deze betekenis sterk. Een hoe beschrijf je dat; met alleen woorden verlies je heel veel van de context (voorgeschiedenis, leefomstandigheden, etc.).
Taal: veilige thuishaven?
Taal, denken, gevoel en psychische problemen intrigeerden mij dus toen al. Nog steeds. Maar toen wist ik nog niet van mijn autisme, dat werd pas ver na mijn pensioen duidelijk. Ik denk dat mijn belangstelling hiervoor een uiting zijn van mijn autistisch werkende brein dat eigenlijk mijn behoefte aan analyseren, piekeren, begrijpen, mensen en interactie heeft aangewakkerd. Om hoe ‘het werkt’ te kunnen snappen. Toch een positief punt! Maar helpt het mij?
Ik vind dus een soort onderdak in taal, maar ik heb er veel moeite mee om te moeten accepteren dat de taal – juist doordat zij ‘levend’ is – verandert. Ik zal niet snel over ‘een meisje, die’ spreken of het werkwoord ‘het gebeurt’ in 2e naamval met een d op het eind schrijven. Toch zijn dit voorbeelden van heel veel veranderingen die zich als vanzelf voltrekken. Ik voel me daar niet in thuis, voel me er buiten staan, maar accepteer het knarsetandend.
Vanwaar deze betrokkenheid met taal?
Ik weet het wel. Het hangt op zijn minst samen met de manier waarop mijn brein werkt en dat we ‘autisme’ noemen. De onzekerheid die ik vrijwel altijd ervaar in uitwisselingen met anderen heeft mijn behoefte aangewakkerd om er nog meer grip op te krijgen. Daardoor heb ik mijn antenne voor taal ook extra veel aandacht gegeven: daarin kan ik houvast vinden. Ik klamp me er soms zelfs zo aan vast dat ik waar ik zie dat anderen taal anders gebruiken of waarderen, verdrietig kan worden en me er buiten voelen staan. Maar dit gaat vooral over de taal die naar mij toekomt. Ik heb me met plezier gestort op vrijwilligerswerk waarbij ik de taak heb om teksten te redigeren en te maken. Over die taal heb ik de ‘regie’. Tot zover niks mis.
Taal, denken, gevoel en communicatie
In de communicatie loop ik geregeld aan tegen valkuilen. Hoe vaak heb ik niet de overtuiging dat een ander mij niet begrijpt. Geregeld loop ik aan tegen een reactie van anderen die helemaal niet aansluit op wat ik juist probeer over te brengen? Hoe ‘breng ik mezelf’ over? Concreet loop ik nogal eens aan tegen de ervaring dat ik me ongelukkig voel in contacten of in sociale omgevingen waarbinnen ik een bepaalde taak uitvoer. Het grootste probleem is mijn hardnekkige angst om niet gezien en gewaardeerd te worden. Zelfs als ik in alle opzichten in de schijnwerper word gezet en men mij met allerlei loftuitingen bezingt, kan ik dat niet laten doordringen en omzetten in een stukje positief zelfbeeld. Telkens weer popt mijn ongenoegen weer op en als ik dat dan weer op al dan niet omfloerste wijze uit, loop ik het risico dat mijn gesprekspartner wanhopig uitroept ‘ik kan het bij jou ook nooit goed doen’. Waar ik weer van schrik. Waarin zit daarbij het knelpunt? Ik weet dat de ander (in dat opzicht) niks verkeerd doet. Met elke toelichting die ik vervolgens geef, lukt het me weer niet om mijn boodschap in de juiste woorden te vangen. Dan komen we in een negatieve spiraal. Het lijkt alsof ik meer hulpmiddelen nodig heb dan alleen woorden … Zo’n interactie kan tot heel vervelende situaties leiden, waardoor ik me ook weer schuldig voel. Wat is dat nou toch?
De binnenkant naar buiten brengen
Ik loop geregeld vast in situaties waarin in mijn innerlijke roerselen met anderen wil delen. Ik vind het heel moeilijk om tot de kern ervan te komen. Wat ik dan wel vertel is slechts een mager aftreksel van wat mij wezenlijk bezig houdt. Ik kan lang lopen piekeren over wat mij bezig houdt, hoe ik mij voel en wat ik zou willen maar kom er ook zelf vaak niet uit. Dan blijf ik hangen bij een algeheel gevoel van onvrede en falen omdat ik ‘het’ niet over kan brengen. Typisch geval van alexithymie: iets dat bij autisme vaak voorkomt en waarover ik in een eerdere blog ‘Hunkeren naar verbinding‘ al uitgebreid heb geschreven. Het lukt me maar niet om mijn binnenkant aan anderen over te brengen. En, goedbedoelende en zeer betrokken contacten weten daar dan geen raad mee en denken, zoals ik hierboven ook al schreef, dat zij iets niet goed doen… En dat schept afstand, ik weet (nog) niet hoe ik deze kan doorbreken. Het gaat wel over de ervaring van een op dat moment niet gelukte poging tot verbinding. En dat doet pijn.
De ander reageert, logisch, op hetgeen ik wél vertel. Woorden zijn altijd een reductie van de werkelijke inhoud van wat je wilt zeggen, Tenzij het over voetbaluitslagen gaat: die zijn eenduidig.
Terugkomend op de interactie over ‘erbij horen’ of ‘gezien en gewaardeerd’ worden kan ik dit misschien verduidelijken. Ik toon (ook voor mezelf) een onuitputtelijke behoefte aan bevestiging, terwijl ik weet dat dat nooit uitputtend bevredigd zal en kan worden door anderen. Toch blijf ik erom vragen. Wat zeg ik dan niet? Of: wat begrijp ik dan niet?
Gifzinnen
In feite gaat het erom dat ik aan anderen vraag om een leegte of onvolkomenheid in/van mij op te vullen. Anderen kunnen dat niet. Ik moet dat zelf doen. En dan zijn we bijna bij de kern van dit probleem: ik ervaar mezelf nog steeds als een lege huls en dat beangstigt mij. En ik voel mij falen omdat ik anderen ook opzadel met een vervelend gevoel omdat zij meer voor mij zouden willen betekenen. Dat kunnen zij niet en dat ligt niet aan hen.
Misschien ligt er een oplossing voor mij in het blijven uitdagen van die overtuiging van zinloosheid en innerlijke leegte? Misschien is het zo dat ik niet zozeer ‘leeg’ ben, want anderen ervaren mij als een bevlogen persoonlijkheid (dat is onlangs bij mijn afscheid van het Autismenetwerk Noord nog bevestigd). Mijn ‘leegte’ is geen feit maar een gevoel. Een gevoel van mij. Misschien heeft iedereen dat wel in zekere mate, ik heb geen idee, en misschien maak ik dat onnodig heel groot? Waarom kan ik daar nou niet gewoon tevreden mee zijn en blijf ik hunkeren naar het ‘oog’ van een ander? Is dat een stukje autisme dat ik moet aanvaarden?
In wezen houd ik mij koppig vast aan de overtuiging dat ik een waardeloos mens ben en dat een ander mij van het tegendeel moet overtuigen. Zo van ‘zie je wel’: ik ben mislukt, omdat …, ik ben waardeloos als mens omdat …, ik ben altijd maar met mezelf bezig.
Nico (mijn vroegere psychotherapeut) zei destijds al: “schrijf die gifzinnen (negatieve overtuigingen) eens op je hand of hang ze zichtbaar op. Kijk ernaar als je je weer in de put voelt zakken en daag ze uit!“.
Stoppen met zoeken?
Ik blijf als een kapotte grammofoonplaat in de zoektocht naar wie ik werkelijk ben, hangen in de spiegel van anderen. Stop daarmee!
Misschien – als ik ophoud met dat zoeken – word ik nog eens tevreden met mezelf? En kan ik mijn kleurrijke tuin en gezellige huis als getuigen zien van een best fijn leven? Het blijft trainen of, zoals ik eerder eens schreef: ‘leven met autisme als topsport‘. We zijn hiermee gewoon weer terug bij een eerdere schets van hoe mijn autisme werkt en wat ik zou kunnen trainen. En dat vraagt doorzettingsvermogen en dus energie.
Het blijft een uitdaging en ik denk dat toch mensen zonder zo’n brein daar, ondanks hun goede bedoelingen en betrokkenheid, weinig van zien of mee kunnen voelen.
Een mooi startpunt voor een volgende verkenning. Daarover in een latere blog meer.