Met autisme aan het werk

Rolopvatting- identiteit

Tegenwoordig weet ik dat ik een heel zwak zelfbeeld heb, ik ervaar mezelf niet als een kompas, een veilige haven van waaruit ik handel. Dit wordt wel beter, maar dat gaat heel langzaam. Zie daarvoor ook mijn artikel over ‘Leven met autisme als topsport’.

Bij vrijwel al mijn banen kreeg ik na mijn proeftijd te horen dat men zag dat ik goed mijn best deed, en de taken ook goed uitvoerde maar ook dat ik niet verder kwam dan dat. Men miste bij mij een bepaalde rolopvatting passend bij de functie die ik had. Daarmee werd bedoeld dat men niet waarnam dat ik in de functie ’woonde’ en dat ik als een hond, die in de mand zijn plekje maar niet kon vinden, bleef rondsnuffelen. Ik voerde opdrachten uit, maar had niet het idee om deze met elkaar te verbinden tot een taakopvatting, een visie op mijn werk. Ik bleef me afhankelijk van mijn ‘meerderen’ opstellen voor bevestiging en complimenten. Als deze uitbleven dan viel ik terug op het minimumniveau van uitvoerend werk. En dat was op zich voldoende om niet echt door de bodem te zakken, maar ik voelde me er niet gelukkig bij.

Juist doordat ik maar niet goed kon vatten wat er van mij verwacht werd, wie ik was en hoe ik mijn rol als onderzoeker, methodoloog enz. moest invullen, kwam ik geregeld met anderen in conflict. Ik voelde me niet gewaardeerd en werd daar verdrietig en boos om. Want ik deed toch zo mijn best, waarom werd ik dan in mijn ogen niet gewaardeerd?

Met de projectgroep waarbij ik studentassistent was, zijn we een keer naar Parijs geweest: daar werd ik zelfs suïcidaal van, want ik wist me (weer) geen raad met mijn positie als student temidden van allerlei ‘geleerden’. Ik wilde graag zichtbaar zijn, maar wist niet hoe ik dat moest doen. Ik zocht naar houvast voor hoe je je in zo’n situatie moet gedragen en dat lukte niet.  Ik kon niet anders dan me – met enige agressie naar mezelf en grimmigheid naar de anderen – terugtrekken in eenzaamheid. Ik verweet mezelf dat ‘het’ me weer niet lukte en vond mezelf een mislukkeling.

Ondanks mijn gammele rolopvatting, het niet ervaren van een eigen identiteit (in het algemeen), maakten mijn werkinstelling en ijver dat ik toch ‘the benefit of the doubt‘ kreeg en mijn proeftijd overleefde. Later kreeg ik daardoor diverse keren het aanbod om een aanvullende cursus of coaching te volgen. Niet alleen binnen de GGZ maar ook voor mijn werkgever, de overheid, een dure klant… want het hielp allemaal nauwelijks. Ik vond mijn ‘weg’ er niet door.

Waar ik veel moeite mee had was de ‘rol’ die ik in mijn eerste baan als coördinator van een landelijk onderzoeksproject had in de directe samenwerking met het bestuur van de Stichting dat voor een groot deel bestond uit behandelaren die ik ook als coördinator moest ‘aansturen’. Ik werkte als projectmedewerker met hen in dezelfde gang; zij waren psychologen bij de instelling waar de Stichting was gehuisvest. We waren dus geen ‘echte collega’s’. Waren zeer snelle heren met wie ik me in de meer sociale omgang geen raad wist. Ging dus weer over ‘identiteit’ en rol vinden in de sociale kanten van de werkomgeving.

Ik ervaarde dat ook toen ik veel later tijdens mijn promotie-onderzoek een groep interviewers moest aansturen. Dat was een landelijk onderzoek waarvoor we driemaandelijkse bijeenkomsten hadden voor afstemming en voortgangsbesprekingen. Die bijeenkomsten vond ik eigenlijk vreselijk: ik kon me niet veilig en senang voelen in de rol van projectleider, maar ik was het wel. Ik weet niet meer hoe ik het toch voor elkaar gekregen heb. Waarschijnlijk doordat ik natuurlijk niet op een eilandje dobberde; nee de interviewers en ik vormden een team. En dat werd puur door de afspraken gesmeerd en onderhouden.

Mijn onzekerheid bij het geven van presentaties duidt ook op een gebrekkige rolopvatting die eigenlijk voortkomt uit een gebrekkig zelfbeeld: omdat ik geen krachtige verbinding met mezelf, mijn rol en identiteit ervaar, ben ik bang om presentaties uit mijn hoofd te geven. Ik ‘draag’ daarbij meestal iets voor op basis van een vooraf uitgeschreven tekst. Ik durf nog niet echt ‘los’ te gaan (zonder back up-tekst in mijn hand).

Tijdens een internationale presentatie van onderzoeksresultaten werd ik, dat was al na mijn pensionering (ik werkte toen als zzp’er), voor het eerst geconfronteerd met iets wat mij pas na mijn diagnose duidelijk werd: ik ervaarde geen contact met mezelf bij die presentatie. Ik ‘woonde’ er niet in. Ik had me bewust ‘terug getrokken’ op het relatief overzichtelijke deel (ook om discussie over de resultaten niet te hoeven voeren), maar deed mijn kunstje en voelde me daar toch heel ongelukkig over. Had ook het idee dat het heel slecht ging (wat werd tegengesproken).


naar pag 3/Behoefte aan duidelijkheid, structuur en overzicht